Video overig
​
Vesperaledag & Mechelen 2014
​
​
Sint Jozefkoor Helmond
Wat is gregoriaans?
Het Gregoriaans is de oudste uiting van onze West-europese muziekcultuur. Het is tevens de eigen zang van de katholieke kerk. Het is gegroeid uit de oud-christelijke muziek, die op haar beurt allerlei elementen van Joodse, Griekse, Syrische en Byzantijnse afkomst in zich had opgenomen.
Verschillende pausen hebben meegewerkt aan de verzameling en ordening van het zangrepertoire, maar de grootste verdienste komt toe aan Gregorius de Grote (590-604), aan wie het gregoriaans zijn naam ontleent. Hij richtte ook een koorschool, 'een schola cantorum' op, waaraan hij dagelijks onderricht gaf. Na hem breekt voor het gregoriaans het zgn. 'gouden tijdperk’ aan. Het wordt verbreid in Italië, in Engeland door de missionaris Augustinus en zijn helpers en in het Frankische rijk onder Pepijn de Korte en zijn opvolgers. In deze tijd ontstaan ook belangrijke kloostercentra, waar het gregoriaans tot grote bloei komt: Sint Gallen, Metz, Luik enz. Concrete gegevens over het repertoire uit deze tijd ontbreken, maar wij moeten aannemen, dat de melodieën op het gehoor werden aangeleerd en verbreid, aangezien de oudste muziekhandschriften pas uit de 9e eeuw dateren. Vanaf de 13e eeuw breekt een lange periode van verval aan. De opkomende meerstemmigheid, die aan andere compositorische wetten gehoorzaamde, leidde tot een verminking van de melodieën. De wereldse theatermuziek, die ook de kerken binnendrong deed de rest.
Het herstel van de zang in de tweede helft van de vorige eeuw is grotendeels het werk geweest van de monniken uit de abdij van Solesmes in Frankrijk. De abt. Dom Guêranger (+ 1875), die het contemplatieve benedictijnse leven weer in ere wilde herstellen, belastte zijn monniken met het verzamelen van de gregoriaanse handschriften, om zodoende de melodieën in hun oorspronkelijke zuiverheid te herstellen. Dom Pothier (+ 1923) en Dom Mocquereau (+ 1930) hebben zich hierbij grote verdiensten verworven. Hun werk resulteerde in 1907 in de uitgave van het Graduale (een boek, dat de misgezangen bevat) en het Antiphonale (voor de officie-gezangen).
Fragment uit het manuscript van het graduale van de St.-Baafsabdij te Gent. Gemaakt in 1469.
De zorg voor het herstel van de eredienst en de grote liefde voor de kerkzang van Paus Pius X hebben ertoe bijgedragen, dat het gregoriaans verbreid en beoefend werd tot in de kleinste parochiekerken. Hij vaardigde ook een wetboek voor de kerkmuziek uit, het beroemde Motu Proprio van 1903.
In dit document drukte hij ook de wens uit, dat de gelovigen op actieve wijze aan de liturgie zouden deelnemen, door het zingen van de meer eenvoudige gezangen. Het tweede Vaticaans Concilie heeft in de Constitutie over de liturgie van 1963 nadrukkelijk verklaard, dat de gregoriaanse zang als eigen aan de romeinse liturgie bij de liturgische handelingen de eerste plaats moet innemen. In de praktijk echter wordt dit op vele plaatsen genegeerd.
Om een duidelijker beeld te krijgen van het gregoriaans is het goed in het kort na te gaan, in welk opzicht deze zang zich onderscheidt van de moderne muziek. Het gregoriaans is een bij uitstek vocale kunst zonder instrumentale achtergrond. Dit impliceert, dat de melodieën in hun omvang beperkt zijn en rekening houden met de capaciteit van de menselijke stem. Het is een homofone kunst, zonder harmonisch substraat, zonder polyfonisch stemmenweefsel. Deze muziek is diatonisch en niet chromatisch. Zij gebruikt slechts de toontrappen do, re, mi, fa, sol, la, ti en kent maar één verlagingsteken n.l. de verlaagde ti (ti-bémol). Zij heeft een voorkeur voor kleine toonsprongen.
Een wezenskenmerk is haar enge verbinding met de Latijnse tekst. In haar melodische curven volgt zij deze tekst op de voet met dien verstande, dat de melodie-toppen steeds samenvallen met de woordaccenten. De gregoriaanse melodie is dus een gestyleerde tekstdeclamatie. Deze architectonische lijn met haar stijgingen en dalingen is voor de gregoriaanse componisten een gegeven thema, dat zij op vele wijzen kunnen variëren en ontwikkelen. Pogingen om de gregoriaanse melodie te verbinden met een tekst in de moedertaal moeten op een mislukking uitlopen. Het grootste verschil tussen het gregoriaans en de moderne muziek is echter nog niet genoemd. De profane muziek kan een uiting zijn van allerlei gevoelens en emoties, het gregoriaans is uitsluitend gebed, gebed in al zijn schakeringen. Dit is de grote kracht van deze zang. Muziekhistorisch gezien was deze zang tot ongeveer het jaar 1000 de enigste muzikale uiting. Uit deze monodie ontwikkelde zich de eerste primitieve meerstemmigheid en later de polyfonie.
Uit de dialoog in sommige gezangen ontstond het liturgisch drama, later het mysteriespel en tenslotte het oratorium en de opera. Het gregoriaans kent een grote rijkdom van stijlen en vormen, die in de profane muziek niet voorkomen (de psalmodie, de syllabisch, neumatische en melismatische melodiestijl). Aan de andere kant zijn verschillende vormen van de moderne muziek reeds in de kiem van het gregoriaans aanwezig: de liedvormen, het rondo, de variatie en zelfs het 'leidmotief. De moderne muziek kent slechts twee toongeslachten: majeur en mineur, of met andere woorden de do- en la-modaliteit. Het gregoriaans kent bovendien de re-, mi-, fa-, sol, en ti-ladder; in totaal zeven modaliteiten of muziektalen!
Het gregoriaans is ook in ritmisch opzicht veel gevarieerder dan de moderne muziek. Het kent geen maatdwang. Het heeft een 'vrij ritme', opgebouwd uit een opeenvolging van twee- of driedelige groepen. Bovendien hoeft de eerste tel van zo'n groep niet persé sterker te zijn dan de andere. Het resultaat van dit alles is een soepele opeenvolging van spanningen en ontspanningen in allerlei combinaties.
​
​
Bron: Jos Lennards; jubileumgids 50 jaar St. Jozefzangertjes (1979)
Dit is een paragraaf. Klik hier om je eigen tekst toe te voegen.