top of page

Enkele gedachten over het gregoriaans

Als Sint Jozefkoor kunnen we nog steeds, nu bijna 100 jaar lang, elke zondag zingen in de St. Jozefkerk. Het is een grote rijkdom als je het gregoriaans op die plek mag zingen waar het thuis hoort, in de liturgie. En als je dat elke week doet, dan ervaar je de gezangen in hun onderlinge verbondenheid. Zo voel je dat een gezang verweven is met de hele mis, maar ook verweven met de tijd van het jaar, een relatie heeft met het totale kerkelijke jaar en als je al lang zingt, met je bestaan. Om jaloers op te zijn. 


Gregoriaans, die oude zang? Het is goed om te voelen dat gregoriaans leeft. Velen hebben gregoriaans gezongen of zingen het nog regelmatig. Op veel plaatsen loopt het langzaamaan op een eindje. Elkaar bemoedigen, maar vooral inspireren, elkaar ontmoeten, weten wie waar zingt, ervaren dat gregoriaans zingen nog steeds het einde is, als je het net even anders zingt, dat is belangrijk. Natuurlijk heeft het gregoriaans een enorme muzikale en historische waarde. Met zijn vrije ritme en meer dan majeur en mineur alleen, is het de bakermat van onze westerse muziek, maar…..het koor zingt het gregoriaans niet, omdat het oud is. We horen niet in een museum. We willen er niet te veel over filosoferen. Volgende week zingen we weer en daarna en daarna. Het is springlevend. Nu. 
 

Motto: ’Cantate Domino, canticum novum’ is ons motto. Letterlijk vertaald betekent het eerste deel: Zingt voor de Heer. En dat doen we. We geven geen concert in de St. Jozefkerk, we zien het niet als een uitvoering, maar we luisteren de H. Mis op. Of nog beter gezegd: we verzorgen mede de H. Mis en dat doen we zo goed als we kunnen en omdat we het niet laten kunnen. Canticum novum wordt meestal vertaald met: een nieuw gezang of een nieuw lied. Beter zou zijn: Zingt voor de Heer een lied nieuw! Gezangen die we al kennen willen we nieuw leven inblazen, als nieuw laten klinken. Niks aloud gregoriaans. Nu, alsof het de eerste keer is. Met zingen moet je het steeds opnieuw waar maken. Als het de vorige keer goed klonk, dan koop je daar vandaag niets meer voor. Successen uit het verleden zijn, zeker bij zingen, geen garantie voor de toekomst. 


Muziek is 4D: Zang is geen schilder- of beeldhouwkunst. Eens gemaakt is een schilderstuk (2D) of beeldhouwwerk (3D) klaar en kan bewonderd worden. De maker kan even achterover leunen, de toeschouwer is aan zet en kan zich laten raken door het kunstwerk. Muziek is vluchtig. Muziek mag even trilling geven aan de lucht om ons heen. Even in de tijd, de vierde dimensie, om dan weer op te lossen, een herinnering achterlatend. Meer niet. Maar het kan wel je binnenste treffen. Het mooie van muziek is dat uitvoerenden en toehoorders voor dat moment samen zijn, elkaar treffen. 
 

Benadering: geen gregoriaans op klompen! We stellen ons als koor ten doel om op een ongehoorde manier te zingen. Niet revolutionair anders, niet technisch benaderd. Juist niet. Heel vertrouwd, bij ons zelf blijvend, willen we vooral vanuit de tekst andere benaderingen zoeken en geïnspireerd raken. Gregoriaans is spraakkunst voor zangers of gezongen declamatie. Geen Latijn op zijn Nederlands. Geen gezapigheid of dufheid, maar zeggingskracht. Als je je bindt aan de tekst, dan kun je in vrijheid zingen. Je kunt er de klok dan niet meer op gelijk zetten. Sterker gezegd: als het klopt dan deugt het niet! Voor ingewijden: We willen anders omgaan met woordaccenten en zeker niet tegen klemtónen inzingen, zelfs de klemtonen wat overwaarderen. Verbredingen zingen we niet omdat ze er staan, maar we vragen ons af wat ze te betekenen hebben en laten daar van afhangen hoe we ze zingen. We proberen gezangen reliëf te geven. Door toppen en dalen te schilderen willen we een muzikaal landschap creëren. 
 

Verbinding: We proberen de tekst te laten spreken door woorden los te zetten en daardoor verbinding te krijgen. Een schijnbare tegenspraak, maar prachtig als je ervaart dat het werkt. Een aaneengeregen woordenstroom levert immers geen structuur op maar geeft eerder gejaagdheid en onrust. Het onder-scheiden van woorden geeft juist structuur en verbindt. Een voort-durende stroming is het gevolg. Daarbij past ook dat de energie naar het eind van elk fragment gebracht wordt om niet nodeloos te moeten opstarten bij elke nieuwe aanzet. Daar lijdt de accu te veel van. Als zanger heb je het in de hand of een gezang onderweg stil valt of stagneert, of dat je met kleine aanpassingen juist een stroming op gang brengt. Dan wordt ieder woord een voorzet voor het volgende woord en ontplooit een gezang zich. We willen wel de juiste noten zingen, maar zonder ze als losse noten aan te zetten. 
 

Niet te veel fladderen: Als een gezang je niets doet, dan kun je niet zingen. Maar als een gezang je te veel raakt, kun je ook niet meer goed zingen. We zouden niet te veel van onszelf moeten geven, niet te veel ons best moeten doen, niet te veel emoties willen uitdrukken, maar onszelf laten aanraken door het gezang. Daarmee roep je emoties op. De X-factor is al in de tekst en de melodie aanwezig. Zing niet alsof je bekeken wordt, maar zing met een toehoordersgezicht. Fladder niet te veel, maar laat het woord, laat het gezang vleugels krijgen. 
 

Tussen de regels zingen: Omdat gregoriaans uit de tekst ontstaan is, op tekst gebouwd, de woorden vleugels geeft, is het natuurlijk belangrijk om te weten wat je zingt. Een vertaling van het Latijn, hoe letterlijker hoe beter, is dus voor de zangers onontbeerlijk. De toehoorder zou, naast het Latijn ook altijd over een vertaling moeten kunnen beschikken. Maar hoe belangrijk begrijpen ook is, uiteindelijk gaat het om meer dan dat. Het is per slot van rekening zang. Gregoriaans mag nooit aan de tekst voorbijgaan, maar als het goed is, gaat het voorbij de tekst. Zo hebben we bij het aanhoren of zingen van het Wilhelmus de woorden wel nodig, maar hopelijk komen we snel los van de tekst en zingen dan verbondenheid en trots uit en overstijgen daarmee de inhoud. Laat zeker bij gregoriaans je begrip varen op de golven van de zang. 
 

Stilte draagt het geluid: En zo raak je soms dieper, raak je verstild. De stille momenten in muziek zijn het allermooiste. Even geen geluid, een ademloos moment. Maar het summum is als je de stilte hoort, terwijl je tegelijkertijd nog zingt. Het bestaat echt. Een wonderlijke ervaring. Vergelijk het met het witte projectiescherm, wat als ondergrond dient voor de kleurrijke beelden die uit de beamer komen. We weten wel dat het scherm er is, maar ervaren het niet. We zien alleen de beelden. Als je zo’n beeld wilt fotograferen met flits, dan verdwijnt dat beeld en komt in een flits het witte scherm tevoorschijn als drager van dat beeld. Het was er de hele tijd al. Zoals een scherm het beeld draagt, zo draagt stilte de muziek. De stilte is er de hele tijd al en al zingende kunnen we die soms voelen. Muziek maakt stilte hoorbaar. Zingen is een poging om de stilte te verklanken. 
 

Pro Deo: Soms raak je dan aan de bron waar die muziek uit ontstaan is, waar de maker de inspiratie vond om te creëren. Dan word je geïnspireerd. Dan ademen we allen hetzelfde, figuurlijk en zelfs letterlijk. En laat nou het Latijnse woord voor adem spiritus zijn. Als we elkaar kunnen vinden en de gezangen nieuw leven inblazen, zal er sprake zijn van inspiratie. Cantate Domino, canticum novum. We zingen dan niet voor niets, maar PRO DEO! 
 

Over notatie: Eerst kwam het zingen, later pas notatie, maar die is nooit volledig. Notatie vraagt om interpretatie en is daarmee subjectief. Mondelinge overdracht is onontbeerlijk. 
 

Over aanwijzingen en toevoegingen als verbredingen, steunpunten, punten en pauzetekens: Zing niet omdat het er staat, maar vraag je af waarom het er zo staat en laat dát je zingen leiden Over woordaccenten in de opmaat: Op die plaatsen waar het woordaccent niet samenvalt met een steunpunt onder de noot, beweegt het woordaccent zich vrij van zwaartekracht. Dikwijls is dat op één nootje. Je zingt eraan voorbij voordat je er erg in hebt. Dat op zo’n plek in de oude handschriften nauwelijks een notitie of aanwijzing te vinden is, is zeer tekenend. Je kunt je afvragen waarom nadere aanwijzingen ontbreken. Maar omdat het eens zo voor de hand lag, dat zo’n vrij woordaccent bijzonder was, heeft men het blijkbaar niet nodig gevonden er iets aan toe te voegen. Het onderstrepen van wat je al als natuurlijk ervaart is overbodig. Het klaarblijkelijke behoeft geen notitie. Nu mogen deze voor ons soms onopvallende plaatsen niet aan onze aandacht ontsnappen door er al te gemakkelijk over heen te zingen. We dienen deze plekken wel degelijk aandacht te geven. 
 

Over de steunpunten van Mocquereau, over in mootjes hakken: Als verdienste van Mocquereau wordt vaak genoemd dat gregoriaans m.b.v. zijn verticale streepjes door het gewone volk te leren was en als gevolg daarvan ook door velen gezongen is. Immers door zijn steunpunten onder de noten te noteren, was het vrij ritme met wat gepuzzel te overzien in groepen van twee en drie. Veelal werden de aanzetten helaas ook hoorbaar gemaakt en werden de steunpunten uitgangspunten en vervolgens leunpunten. Mocquereau zal zich vaak in zijn graf hebben omgedraaid. Waar hij ritme propageerde en streed tegen maat en maatslaan, werd dat nu juist door een tellende benadering veelal praktijk. Hijzelf zou de felste bestrijder van dergelijk gregoriaans geweest zijn. Het woord steunpunt alleen al zet op het verkeerde been. Dat doet al zwaarte vermoeden, waar in zijn bewoordingen juist termen als dalen, lichter dan een sneeuwvlok en engelenstap te vinden zijn. In een brief aan Justine Ward uit 1929 gebruikt hij t.a.v. gregoriaans veelzeggende bewoordingen als verlichten, verheffen, sierlijk, gewijde dans, golvend, plastische uittekening, zwevende plooiing, lenigheid en lichte sluiers. Justine Ward praat over etherisch ritme, dat over de maatstrepen heen zweeft hoog boven de aarde, licht als een drijvende wolk. Over de ictus, het steunpunt, zegt ze dat dat dikwijls zachter is dan de noten zonder steunpunt. De ictus heeft nooit gewicht, mag nooit een slag zijn, niet neervallen. Mooi als je in het woordenboek Kerklatijn ontdekt dat de ictus, dat vermaledijde steunpunt dus, vertaald wordt met opslag (Zo wordt ictus oculi vertaald met oogopslag). 
 

Het uitgangspunt van Mocquereau was, en zou dat ook voor ons nu moeten zijn, de taal. Vanuit de aard van het woord, de Latijnse aard wel te verstaan, heeft hij dalingen aangegeven en daarmee de heffingen benadrukt. Door vanuit de natuurlijkheid van het woord steunpunten op zeer strategische plaatsen te noteren wilde hij de lichtheid van de taal accentueren. Zeer duidelijk komt dit tot uiting in bijvoorbeeld een schijnbaar eenvoudig gezang als de eerste Credo, waarin per lettergreep meestal één noot gezongen wordt. De ictus is er als een vuurtoren, een lichtbaken om vooral niet op af te stevenen. Een vuurtoren staat er nou juist om aan te geven waar het schip niet moet zijn. Blijf uit de buurt om niet te pletter te slaan. Koers naar de openheid van de haven. De vuurtoren wijst je, net als de ictus de weg. De ictus staat op een daling en geeft daarmee het rijzen aan. Een onafgebroken beweging, een stroming wordt zodoende opgeroepen. Als je wandelt kijk je niet naar je voeten, maar om je heen. Anders bots je. Maar je hebt je voeten wel nodig om vooruit te komen. Bij het zingen gaat het om het woord, om een zin, om die vele plekken waar geen ictus staat. Kijk om je heen. De ictus helpt om die plekken beter te zien. Mocquereau neersabelen op grond van de praktijk van mootjeshakkers, zogenaamde volgelingen die hem nooit begrepen hebben, is verre van terecht. Kwalijker is het om vanuit de verkeerde gevolgtrekking dan maar op hem neer te kijken. Het is de verdienste van Mocquereau dat hij er voor zorgt dat gregoriaans van de grond komt, in beweging gezet wordt en vrij stroomt tot voorbij de laatste klanken. Woorden vormen zinnen, zinnen gaan spreken en zeggen al zingende het onzegbare. 
 

Over de modi: Een modus (manier) is de aard van een gezang. In het gregoriaans kennen we acht modi of kerktoonsoorten, waarvan enkele ons vertrouwd aandoen omdat ze de sfeer van majeur en mineur benaderen. Andere modi zitten minder in onze genen. Ze staan in eerste instantie wat verder van ons af. Als we de tijd nemen om in een modus thuis te raken, dan kan zo’n vreemde modus ons raken en wordt het een verrijking van onze uitdrukkingsmogelijkheden. 
 

Over chironomie: Chironomie is letterlijk handbeweging, de handbeweging van de dirigent. Betekent dat dan, dat de dirigent alle chironomische tekens zoals we die genoteerd zien ook werkelijk maakte, zoals sommige huidige dirigenten dat in praktijk brengen? En als dat al zo was, stond de dirigent dan voor het koor en lazen de zangers zijn hand in spiegelbeeld of deed hij juist alles in spiegelbeeld? Of misschien stond hij naast het koor of met zijn rug naar het koor toe? 
 

Over het zingen: 
 

1. Uitgangspunt is trilling. Van binnenuit is het vooral de voelbare trilling, die zich via keel-, mond-, neus-, hoofd- en borstholtes en via kraakbeen en botten ontwikkelt naar het totale lijf als klankkast. Minder de naar buiten gerichte gehoorde klank, maar het aanvankelijk zacht klinken als een klok laat klank ontstaan in de ruimte om je heen. 
 

2. Inademing vindt plaats door de neus, onhoorbaar. Er is een gelijke druk binnen en buiten. Weinig lucht wordt verbruikt. Vergeet je adem, ademspanning en adembeheersing. Net als bij het spreken. 
 

3. Boventonen worden nagestreefd. Ze geven een glinstering aan de klank. 
 

4. Een goede toon vertoont beweging, een natuurlijk en licht vibrato. Dat geeft leven aan de klank. 
 

5. De mond is klein. De tong is ontspannen actief. 
 

6. Klinkers zijn minder te zien, maar vooral te horen. 
 

7. Articuleren wordt ontspannen gedaan, mondjesmaat. 
 

8. De aanhef van een toon is eerst gevoeld. Klinkers en medeklinkers als b, d en p komen uit het niets, zonder aangezette, hoorbare, diepe voortoon. 
 

9. Tonen zijn verbonden. Er is beweging van de ene naar de andere toon. Noten zijn ondergeschikt. 
 

10. De houding is aardend: licht voorover hellend, staand op de bal van de voet, spieren ontspannen, ontvankelijk voor beweging. 
 

11. Doe geen moeite, doe zeker niet je best, maar laat je gezongen worden. 

 

 

Hoe kijken we naar het gregoriaans van toen? Zijn we aanmatigend in onze beschouwing over het verleden? Tekenen wij de geschiedenis uit naar ons beeld? In onze genen is namelijk een bepaalde kijk op het verleden zo verankerd, dat wij nauwelijks nog in staat zijn om een ander gezichtspunt in te nemen. Dat leidt tot overtuigingen als was men in oude tijden minder ver dan nu, onwetend zelfs, onbehouwen en bijgelovig. Griekse en Romeinse beelden waren wit. Middeleeuwen waren donker. Zie maar de talloze grauwe beelden in de portalen van kathedralen. Het kleurloze van eeuwen heeft zelfs een kwaliteit aangenomen en het grijs of flets heet nu sereen en ingetogen te zijn. Daarmee gelijk opgaand zal gregoriaanse zang toen ook wel mat, ingehouden en zonder emotie hebben geklonken. 
 

Tot zover de vergissing, want gelukkig heeft wetenschappelijk onderzoek het bonte kleurenpalet van de middeleeuwer gereconstrueerd en zijn uitbundigheid onomstotelijk aangetoond, niet alleen in de gebrandschilderde ramen. Maar de vraag is of we dat nog wel weten te waarderen, verknocht als we zijn aan ons vertrouwde, onterechte beeld. We zouden terugdeinzen als we geconfronteerd worden met alle pracht en praal in al zijn kleurschakeringen die teruggaat tot de bonte Griekse beelden. Als we vanuit deze nieuwe kijk nogmaals het gregoriaans onder de loep nemen, zouden we dan niet erkennen dat er juist in zijn ontstaansperiode kleurrijk en vol vuur gezongen is? Emotie uitte zich in kleur, ontroering liet zich zingen. 
Onze uitvoeringswijze mag niet teruggevoerd worden op een inmiddels achterhaalde visie op die zogenaamde donkere middeleeuwen. Wanneer we het gregoriaans slechts overeind houden als een relict uit vervlogen tijden en het om zijn cultuurhistorische waarde wetenschappelijk ontleden zonder geraakt te worden, dan is het ten dode opgeschreven. Historisch verantwoord is niet voldoende en daarmee niet verantwoord. De scheppingsdrang van toen dient zich nu te vertalen in hernieuwde geestdrift en overgave. Vlak zingen is daarom uit den boze. Hoe had dirigent van het Sint Jozefkoor Theo Driessen zijn hele leven kunnen wijden aan het gregoriaans als hij er niet ten diepste door geraakt was, als de binnenvallende zonnestralen op het gebrandschilderde raam hem niet in lichterlaaie hadden gezet? 
 

Het Sint Jozefkoor wil zich niet conformeren aan een grijze visie op het verleden door het gregoriaans zogenaamd verantwoord en daarmee braaf en afgemeten te vertolken, maar het wil de oorspronkelijke klankkleur tevoorschijn zingen. Het koor wil zingen met de gloed van toen. Het vuur dient keer op keer te worden opgerakeld en de grijze as worden weggeblazen van de onderliggende gloeiende kool. Om het vuur brandend te houden. 

 

Onze missie: Het terugblikken naar waar we als koor vandaan komen en waar we ons al die tijd sterk voor gemaakt hebben is bij een 100-jarig bestaan zeer gepast. Maar vooral toch richten we ons op wat komen gaat. We zingen elke zondag weer. We zingen omdat we het niet laten kunnen. We staan niet voorop. We lopen niet achter feiten aan. We staan vol in het leven. Desnoods tegen de stroom in gaan we door en houden we koers. Dat kunnen we omdat we niet voor onszelf zingen en niet voor publiek. We zingen omdat we beter weten. We stellen ons dienstbaar op als schakel tussen volk en priester en zingen ter ere Gods. En dan is alleen het beste goed genoeg. Laten we ons eeuwfeest vieren als lichtbaken in donkere tijden. Laten we trouw overeind houden wat door velen allang is afgeworpen. Mogen we wat we niet uit kunnen spreken, waar we geen woorden voor hebben dan maar uitzingen. Mogen we doen waar we goed in zijn, ons nederig en dienstbaar opstellen en erkennen dat wij niet bij machte zijn de wereldproblemen op te lossen. Laten we onze gezongen gebeden neerleggen bij de Almacht en Hem daarmee eren. Mogen we de hoop hebben dat Hij alles ten goede keert. Mogen we geloven dat onze zang hem welgevallig is en mogen we vol liefde nog zo lang mogelijk met elkaar zingen. Onbevangen de toekomst in. Om het vuur brandend te houden.
 

bottom of page